Kleine tot middelgrote bouwbedrijven die actief zijn in de markt voor infrastructurele projecten komen in de verdrukking. Zij krijgen steeds meer concurrentie van grote aannemers als gevolg van een krimp van het aantal opdrachten voor nieuwe infraprojecten vanuit de overheid.
De prijsdruk waar alle bedrijven inmiddels onder gebukt gaan, leidt tot vertraging bij het verduurzamen van projecten. Het standaardiseren van aanbestedingsprocessen en het stellen van minimumeisen aan duurzaamheid bij het gunnen van opdrachten zijn mogelijke oplossingen.
De overheid heeft mede als gevolg van de stikstofcrisis begin 2023 aangekondigd dat zij de komende jaren geen nieuwe projecten voor de aanleg van infrastructuur zal opstarten. Projecten die zich richten op het onderhouden van bestaande infrastructuur vinden wel doorgang. Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) verwacht zelfs dat de overheidsuitgaven gericht op onderhoud tot 2026 jaarlijks met twee tot drie procent zullen toenemen. Voor rijksprojecten is meer budget gereserveerd om opgelopen achterstanden in onderhoud te kunnen terugdringen. Hierdoor is een verschuiving zichtbaar van aanleg naar onderhoudsprojecten.
De totale uitgaven in de Grond-, Weg-, en Waterbouw (GWW) daalden tussen 2021 en 2022 van 18.925 naar 18.550 miljoen en in 2023 dalen de totale uitgaven nog eens twee procent. De stikstofproblematiek en de druk op de budgetten zette een rem op de start van nieuwe projecten. In de eerste figuur is het aantal geplande aanlegprojecten te zien in de infrasector. In 2023 zijn meer dan 2.100 projecten in ontwikkeling, maar in de jaren die volgen neemt dit aantal geleidelijk af. Op decentraal niveau is de impact het grootst. De budgetten voor nieuwe aanleg zullen in 2023 en 2024 per jaar met 4,5 procent afnemen, blijkt uit cijfers van het EIB. Bij de decentrale overheden zijn het vooral de gemeenten die onder budgettaire druk hun investeringen hebben verlaagd.
De verschuiving naar onderhoudsprojecten komt voor een groot deel door het achterstallig onderhoud van bestaande infrastructuur van de Rijksoverheid. Het onderhoud beslaat 35 procent van de totale GWW-productie en zal naar verwachting jaarlijks met twee tot drie procent groeien.
Mogelijke verdrukking van het midden- en kleinbedrijf
De krimp van de GWW-investeringen en de verschuiving van aanlegprojecten naar onderhoudsprojecten zorgen voor toenemende concurrentie op de onderhoudsmarkt. Vooral de meer complexe en grotere aanlegprojecten, waarbij grote bedrijven de hoofdaannemer waren, vallen weg. Hierdoor doen grote aannemers vaker mee in aanbestedingen van kleinere projecten op gemeentelijk en provinciaal niveau.
Bovendien vindt de grootste budgettaire krimp plaats op gemeentelijk en provinciaal niveau. Volgens de EIB is de druk op de provinciale en gemeentelijke aanbestedingsmarkt onevenredig toegenomen, doordat de totale GWW-investeringen op decentraal niveau procentueel sterker zijn afgenomen dan de investeringen van het Rijk. Naar verwachting zullen de investeringen op decentraal niveau tot 2027 onder het niveau van 2021 blijven.
Hiermee krijgt het midden- en kleinbedrijf (mkb) een dubbele klap, want zij zijn juist hoofdzakelijk actief bij de kleinere projecten van de decentrale overheid; op gemeentelijk niveau zijn mkb-bedrijven in 2021 zelfs goed voor tachtig procent van de opdrachten. De omvang van de opdrachten neemt zoals gezegd af en met de komst van naar opdrachten zoekende grote aannemers neemt de concurrentie op decentraal niveau tevens toe.
Kleine tot middelgrote infrabedrijven kunnen steeds minder vaak meedingen naar onderhoudsprojecten. Die projecten worden groter en dit zorgt voor verdrukking van het mkb op de markt voor infraprojecten. Het mkb voert nu ongeveer 75 procent van al deze projecten uit, maar dit aandeel van het mkb neemt de komende jaren op alle niveaus op de openbare onderhoudsmarkt af. In onderstaande figuur is te zien dat deze trend al langer gaande is. Vooral in de uitvoering van projecten van Rijkswaterstaat heeft het mkb een kleine rol, terwijl uit data van het EIB blijkt dat het mkb op gemeentelijk niveau bij projecten met een vergelijkbare grootte wel een rol heeft.
De toenemende competitie in de GWW-markt zorgt er tevens voor dat het mkb minder vaak als hoofdaannemer opereert, wat hun invloed op de prijszetting vermindert. Zij kunnen niet concurreren met de scherpere prijzen die grote aannemers door schaalvoordelen kunnen aanbieden, wordt ook beschreven in vakblad Cobouw. Het zijn niet alleen schaalvoordelen waardoor deze grote partijen aanbestedingen winnen op decentraal niveau, ook de sterke kapitaalsbasis als gevolg van hun diverse opdrachtportefeuille in de markt versterkt hun positie. Dit weerspiegelt zich al in de afnemende omzetgroei van het mkb in de GWW-sector. In de laatste figuur is te zien dat de omzetgroei van bedrijven met tien tot honderd werknemers in 2023 is gedaald tot de nullijn, terwijl de omzet van bedrijven met één tot tien werkzame personen en bedrijven met honderd of meer werkzame personen toenam.
Is prijsduiken een gevolg?
Als de opdrachtportefeuilles krimpen, kan er verdrukking optreden in de markt. Aannemers nemen dan projecten aan onder de kostprijs om te zorgen dat hun personeel en materieel niet stil komt te staan. Dit heet ‘prijsduiken’ en dreigt op te treden omdat het aantal openbare aanlegprojecten vanaf begin dit jaar afneemt. Tijdens de vorige bouwcrisis was er ook sprake van prijsduiken in de GWW-markt.
Gijs Verberk, CTO bij Green Road Equipment in Mook, geeft een verklaring voor prijsduiken in de wegenbouw: ‘Grote nieuwbouwwerken blijven uit waardoor grote aannemers zich nu meer richten op klein onderhoud en particulier werk. Dit is een markt waarin oorspronkelijk vooral het mkb opereert. De grote aannemer focust op grote projecten. Zij hebben een ander verdienmodel dan het mkb, mede doordat zij bijvoorbeeld eigen asfaltcentrales hebben waarvan ze de kosten moeten dekken. Lukt het niet om kostendekkend te opereren, dan gaan ze prijsduiken om de bezettingsgraad van de eigen centrale op peil te houden. Grote aannemers nemen dan kleine projecten aan om hun personeel aan de slag te houden. Dat kunnen zij doen voor kostprijs of daaronder, omdat hun winsten zitten in de grote projecten.’
Minder ruimte voor duurzaamheid bij aannemers
Duurzaamheid en circulariteit worden steeds vaker als gunningscriterium meegenomen in openbare aanbestedingen en die trend zet door, zo blijkt uit data van Bouwend Nederland. Desalniettemin hebben de verschuiving van aanleg naar onderhoud, het tekort aan budgetten en de prijsdruk een negatieve invloed op ruimte om in duurzaamheid en circulariteit te investeren. Jan WiIlem Meerkerk, CEO van De Kuiper Infrabouw, zegt hierover: ‘Als de winstmarges onder druk staan betekent dit dat er te weinig ruimte is om duurzame stappen te zetten. Betere stimuleringsregelingen zijn noodzakelijk vanuit de overheid om duurzaamheid in het productieproces meer te waarderen.’
Investeren in duurzame innovaties, bijvoorbeeld in emissievrij materieel, is op dit moment nog zeker twee tot drie keer zo duur als in diesel aangedreven materieel. Bij aanbestedingen waar duurzaamheid een belangrijke factor is, kan het gebruik van emissievrije machines doorslaggevend zijn om een opdracht te winnen. Echter, uit het rapport Duurzame Impact Strategie Infra van Nyenrode blijkt dat wanneer de aanbesteding voornamelijk gegund wordt op prijs, vaak wordt teruggegrepen naar het diesel-en-benzine aangedreven materieel. Doordat elektrisch materieel niet bij alle opdrachten inzetbaar is, is de drempel om een dure machine aan te schaffen nog hoger.
Op gemeentelijk niveau, waar zoals gezegd vooral het mkb actief is, is bij zestig procent van de aanbestedingen de prijs nog de doorslaggevende factor. Daarnaast blijkt uit data van Bouwend Nederland dat bij veertig procent van de totale aanbestedingen waar duurzaamheid wel wordt meegenomen als gunningscriterium, duurzaamheid slechts voor vijftien procent of minder van de aanneemsom telt. Dit vertraagt de verduurzaming van de hele sector, en vergroot het gat tussen de innovatieve koplopers en de middengroep. Verberk zegt hierover: ‘Gemeenten willen dat projecten op een duurzame wijze worden uitgevoerd, maar kiezen de opdrachtgever uiteindelijk uit op prijs omdat ze niet beschikken over de budgetten om het duurdere, duurzame alternatief te kiezen. Het mkb vist in een vijver waar het geld niet altijd voorhanden is.’
Vier oplossingen om meer duurzaamheid in de infra te creëren
Voor opdrachtgevers: versimpelen en standaardiseren van het aanbestedingsproces
Om te voorkomen dat alleen grote bedrijven voor grotere en meer complexe projecten in aanmerking komen, moeten de aanbestedingsprocessen versimpeld worden. Dit kan bijvoorbeeld door aanbestedingsprocessen meer te standaardiseren. Bedrijven weten dan beter wat er van hen verwacht wordt, waardoor het aanbestedingsproces minder tijd kost. Duurzaamheid kan dan een integraal onderdeel worden van de aanbesteding.
De grote investering die gemaakt moet worden om bijvoorbeeld emissievrij materieel aan te schaffen berust in die situatie op meer zekerheid, omdat het dan zeker is dat er vraag is naar de inzet van dit materieel. Meerkerk zegt hierover; ‘Om de hele sector mee te krijgen is eenduidigheid in de aanbestedingen van belang. Alle opdrachtgevers moeten dezelfde eisen stellen aan duurzaamheid. Met standaardisering van het aanbestedingsproces voorkom je versnippering en groter wordende verschillen tussen innovators en de middengroep.’
Voor opdrachtgevers: duurzaamheid als minimumeis
Wanneer duurzaamheidscriteria stevig genoeg worden meegenomen in aanbestedingen door hier bijvoorbeeld minimumeisen aan te stellen, kunnen bedrijven zich echt onderscheiden in de markt.
Wanneer bedrijven weten wat er van hen verwacht wordt bij toekomstige opdrachten, durven zij eerder te investeren in duurzame initiatieven. Het is dan wel van belang dat die minimumeisen niet te laag worden gesteld. Uit cijfers van Bouwend Nederland blijkt dat in 2021 bij bijna 400 van de 1.300 aanbestedingen bepaalde minimumeisen aan duurzaamheid werden gesteld, maar bij 24 procent van deze aanbestedingen werd uiteindelijk in de gunning toch alleen naar de prijs gekeken.
De Provincie Utrecht kent al dergelijke criteria bij hun interne kosten-batenanalyses. Zij hanteren sinds 2023 een CO2-prijs per ton die tien keer hoger ligt dan de marktprijs, waardoor in de aanbesteding van projecten de maatschappelijke prijs of ‘Social Cost of Climate Change’ wordt meegenomen. Ook hier blijkt dat er een prijskaartje zit aan het waarderen van duurzaamheid in aanbestedingen. Centrale en decentrale overheden moeten meer budget beschikbaar stellen om duurzame initiatieven in de aanbesteding te belonen. Alleen op deze manier kunnen duurzame alternatieven in de toekomst concurreren met traditionele bouwmethoden. Juist in een situatie van toenemende krapte op de projectmarkt is het bieden van zekerheid over het kunnen terugverdienen van duurzame investeringen van belang.
Voor opdrachtgevers: aanbestedingen in percelen
Door aanbestedingen als losse percelen aan te bieden, kunnen ook kleinere bedrijven delen van projecten uitvoeren als hoofdaannemer, waardoor zij zelf invloed hebben op de prijs. Hierdoor kunnen specialistische en kleinere partijen onderdelen van het project uitvoeren en zich eventueel verder specialiseren op een onderdeel van het marktsegment. Het zorgt voor een stimulans bij kleinere partijen om te investeren in innovaties, omdat zij kunnen reageren met innovaties die bij dat specifieke onderdeel van het project passen. Daarnaast stimuleert het bedrijven die dat nog niet deden om na te denken over de toepassing van innovaties in hun processen.
Een succesvol voorbeeld van aanbesteden in percelen is de netuitbreiding van Liander in de regio Friesland-Noordoostpolder. Zij zetten een aanbesteding uit in drie percelen, waarbij voor elk perceel één marktpartij gecontracteerd is. De percelen zijn ingedeeld op basis van geografische indeling van de werkzaamheden en de omvang en waarde van de percelen.
Voor het mkb: leasen, huren, of gezamenlijk inkopen
Het mkb moet grote investeringen doen om duurzame productieprocessen toe te passen. Zij nemen bijvoorbeeld emissievrije machines minder snel in eigendom dan grote bedrijven omdat er minder kapitaal beschikbaar is. De inzetbaarheid van het elektrische materieel ligt aan de eisen in de aanbesteding, waarbij op dit moment vooral bij grote projecten duurzaamheid een vast onderdeel is. Het mkb zal daarom alleen investeren in machines die twee tot drie keer zo duur zijn wanneer de inzetbaarheid van deze machines twee tot drie keer zo hoog is, of wanneer zij de extra kosten kunnen doorberekenen in de prijs. Wanneer duurzaamheid ook bij kleine projecten een standaard onderdeel wordt van de aanbesteding, wordt het interessanter voor het mkb om te investeren in emissievrije machines.
Voor mkb-bedrijven die deze investering niet kunnen maken is er de optie om elektrisch materieel te leasen of te huren. Zo kunnen zij toch meedoen in de aanbesteding van projecten waar duurzaamheid onderdeel van is. Een andere oplossing is het aangaan van samenwerkingen met andere marktpartijen. Emission-0 is bijvoorbeeld een initiatief dat hurende en verhurende bedrijven samenbrengt. Het is een onlinemarktplaats voor de verhuur en boeking van emissievrij materieel, in handen van aannemers, verhuurbedrijven en zzp’ers. Bedrijven kunnen hier machines verhuren die zij niet gebruiken aan bedrijven die zich de aanschaf van een emissievrije machine niet kunnen permitteren.