De Europese zomer was er meteorologisch gezien één van uitersten. Het economische nieuws was daarentegen weinig spannend. De zomer bracht geen overtuigend bewijs over aanhoudende krimp of een afnemende inflatie en geen verrassende besluiten van centrale banken.
Economisch gezien blijft het kwakkelweer in Europa. Tot nu toe komt de groei de laatste kwartalen net onder of boven de nul uit. Het tweede kwartaal pakte wel beter uit dan verwacht met 0,3% economische groei, maar dat kwam vooral door een zeer hoog groeicijfer van Ierland (mede beïnvloed door het boekhouden van multinationals). Zonder Ierland was de groei slechts 0,1% geweest. De Duitse economie stagneerde en Italië en Nederland kenden allebei een krimp van -0,3%. De groei in het tweede kwartaal is moeilijk een opleving te noemen. In het derde kwartaal vallen de diverse sentimentsindicatoren ook flink tegen, economische krimp blijft dus op de loer liggen.
Hoewel Nederland het eerste halfjaar in een recessie is beland, ligt de economische gevoelstemperatuur nog boven nul. Zo kwamen er in het tweede kwartaal 7 duizend banen en 15 duizend werkzame personen bij, lag de vacaturegraad nog op een erg hoog niveau en was de werkloosheid laag (3,5%). Een positieve groeifactor was de voorraadgroei. Omdat een groot deel van de bedrijven nog aangaf de voorraden groot te vinden, hadden we niet verwacht dat de voorraden zouden worden uitgebreid. Dit zou kunnen betekenen dat bedrijven verrast zijn door de zwakke consumptie en daardoor met grotere voorraden zijn blijven zitten.
Nederlanders consumeerden het tweede kwartaal dan ook beduidend minder. De handel met het buitenland bleek de grootste krimpfactor voor onze economie. De buitenlandse vraag laat het lelijk afweten en daar lijkt voorlopig nog geen verandering in te komen. Nu Duitsland net als twintig jaar geleden weer steeds vaker als de zieke man van Europa wordt gezien, valt er zonder stevig stimulerings- of herstuctureringsbeleid geen grote vraagimpuls van onze oosterburen te verwachten. Deze sombere vooruitzichten raken Nederland inmiddels minder hard dan in het verleden. Duitsland is nog steeds onze grootste handelspartner, maar het aandeel in de totale uitvoer is gedaald van 30% in 1980 naar 23% in 2021. Het aandeel van vooral Oost- en Noord-Europese landen in de totale uitvoer is sterk gestegen, gevolgd door China, overige Aziatische landen en de VS.
Ondertussen valt de vraag vanuit China ook tegen. De Chinese consumenten geven niet zo gretig uit als hun Europese en Amerikaanse evenknieën deden toen de economie van het slot ging. De VS blijft de positieve uitzondering. De Amerikaanse consument blijft boven verwachting uitgeven, wat zorgde voor een sterk tweede kwartaal met 0,6% bbp-groei. Ook in het derde kwartaal blijven de verwachtingen tot nu toe overtroffen worden met sterke detailhandelsverkopen in juli.
Dankzij de sterke Amerikaanse economie en het uitblijven van recessie in Europa blijft de hoop op een zachte landing – waarbij de wereldeconomie niet in diepe recessie gaat om inflatie onder controle te krijgen – levend. Voor Nederland drukken de doorwerking van hogere rentes en zwakke internationale ontwikkelingen de komende tijd de conjunctuur, maar positief voor onze economie is dat de loonontwikkeling de inflatie momenteel overstijgt. Een druilerige herfst valt niet uit te sluiten, maar de eerste (kleine) opleving van de industriële productie in Nederland de afgelopen maanden voedt de hoop dat het dubbeltje de goede kant oprolt.
Edse Dantuma is sectoreconoom Industrie bij ING Research.