Het FOM Industrial Partnership Programme (IPP), waarin FOM-onderzoekers samenwerken met bedrijven, is onder loep genomen door een onafhankelijke externe evaluatiecommissie. Deze concludeert dat het IPP als instrument voor publiek-private samenwerking een eigen, unieke positie binnen het innovatielandschap heeft en van groot strategisch belang is voor de fundamentele natuurkunde en de toepassing daarvan. De commissie pleit voor uitbreiding van dit financieringsinstrument, dat zich richt op precompetitief, fundamenteel onderzoek met vijftig procent bedrijfsbijdrage.
In 2004 stelde FOM het IPP in om de verbinding met de industrie te versterken en zo met FOM-onderzoek meer bij te dragen aan de Nederlandse kenniseconomie. Zo stond FOM al vroeg opgesteld om een substantiële bijdrage te leveren aan het topsectorenbeleid van de regering. In de afgelopen jaren is de interesse in het IPP sterk toegenomen en dit zet een grote druk op het beschikbare budget. In oktober 2014 gaf de Raad van Bestuur de opdracht om het financieringsinstrument IPP te evalueren. Een speciaal ingestelde onafhankelijke evaluatiecommissie heeft gekeken naar de bijdrage van het instrument IPP aan de wetenschap, aan innovatieve effecten bij de deelnemende bedrijven en aan de Nederlandse kenniseconomie in algemene zin.
Conclusies & aanbevelingen
De commissie concludeert dat dankzij de IPP’s FOM erin is geslaagd om:
- hoogwaardige kennis (met impact boven het Nederlandse gemiddelde) te genereren; de opbrengst uit het IPP-onderzoek is bovendien net zo hoog als die uit ander FOM-onderzoek;
- nieuwe wetenschapsgebieden te identificeren en te betreden;
- fundamentele natuurkunde duurzaam te verbinden met de innovatieactiviteiten van grote kennisintensieve bedrijven;
- op diverse manieren bij te dragen aan de innovatieagenda’s van de deelnemende bedrijven door deze inhoudelijk te versterken, en door impulsen te geven om deze meer op de langere termijn te richten en ze daarmee toekomstbestendiger te maken;
- talent op te leiden dat (direct na de promotie) tweemaal vaker de carrière in het bedrijfsleven vervolgt dan gebruikelijk voor FOM-promovendi, en dat gemiddeld genomen de promotie 6 à 9 maanden sneller afrondt dan het Nederlands gemiddelde;
- een financiële hefboom te realiseren: de deelname van bedrijven zorgt voor een meer dan drie keer zo hoog budget voor het onderzoek dan alleen met FOM-middelen beschikbaar zou zijn geweest.
De commissie doet drie concrete aanbevelingen:
1. maak het IPP breder toegankelijk: voor andere disciplines en voor kleinere bedrijven;
2. verlaag de druk op het budget: door strengere selectie en meer focus aan te brengen en door het budget te verruimen. Hierbij maakt de commissie de kanttekening dat deze verruiming niet ten koste mag gaan van het vrije onderzoek;
3. verbeter de samenwerking in generieke IPP’s, dat zijn programma’s waarin een call wordt uitgeschreven en de beste voorstellen worden geselecteerd (dit in tegenstelling tot specifieke IPP’s, waar de onderzoeksprojecten en betrokken onderzoekers al bij de aanvraag van het IPP helemaal vaststaan).
Wim van Saarloos, tot 1 juni directeur FOM, blikt terug: “Ik ben er erg trots op dat de Industrial Partnership Programmes zoveel nieuwe samenwerkingsverbanden van wetenschap en industrie hebben opgeleverd, zonder dat concessies zijn gedaan aan de kwaliteit van het onderzoek. Dat is een waardevolle bijdrage aan de kenniseconomie en het topsectorenbeleid, ook omdat de promovendi uit de IPP’s vaak de weg naar de bedrijven vinden voor hun vervolgcarrière. Een fantastisch resultaat!”
Rob Hamer, voorzitter van de evaluatiecommissie: “FOM stak tien jaar geleden zijn nek uit door met het IPP te starten. Dat heeft goed uitgepakt. Als je het zakelijk beschouwt, heeft FOM dertig miljoen in IPP’s geïnvesteerd. De monetaire waarde van de output is echter honderd miljoen, dus de hefboomwerking is gigantisch. Binnen de IPP’s komen onderzoekers in samenwerking met de industrie tot excellente resultaten. De industrie wordt in de media nogal eens verweten dat ze een greep in de onderzoekskas doen en wetenschappers alle vrijheid ontnemen. Deze grondige evaluatie toont aan dat het niet waar is. Zowel onderzoekers als industrie willen het IPP van harte voortzetten. Het instrument is zo goed, dat het als best practice naar andere disciplines of het bètadomein meegenomen moet worden.”