De Nevi PMI daalde van 44.2 in mei naar 43.8 in juni, wat wijst op de tiende achtereenvolgende maand waarin de bedrijfsomstandigheden in de Nederlandse industrie verslechterden. Deze daling was bovendien fors en de grootste in ruim drie jaar.
Uit de gegevens blijkt dat de teruggang in de sector het gevolg was van een wijdverbreide daling van de vraag. Dit werd benadrukt door de aanhoudende en snelle daling van het aantal ontvangen nieuwe orders in juni. Deze laatste daling was bovendien een van de grootste sinds het begin van dit onderzoek. De buitenlandse vraag was eveneens zwak.
Er was in de Nederlandse productiesector aan het eind van het tweede kwartaal opnieuw sprake van krimp, naar verluidt als gevolg van een verslechtering van de vraag. Zowel de productieomvang als het aantal nieuwe orders nam af en deze daling van het aantal orders was een van de grootste ooit. De bedrijven reageerden op de vraaguitval door hun personeelsbestand aan te passen, wat resulteerde in de eerste daling van de werkgelegenheid sinds oktober 2020.
Tegelijkertijd zorgde de aanhoudende zwakke vraag voor enige verlichting van de kostendruk. De inkoopprijzen daalden in de grootste mate in ruim veertien jaar, terwijl de bedrijven hun verkoopprijzen voor de tweede opeenvolgende maand verlaagden. De Nevi PMI® voor de Nederlandse productiesector is een samengestelde indicator die met één cijfer de stand van zaken in de productiesector weergeeft en wordt samengesteld aan de hand van indicatoren voor nieuwe orders, productieomvang, werkgelegenheid, levertijden en voorraad ingekochte materialen.
Het aantal nieuwe exportorders daalde voor de elfde maand op rij en deze daling was aanzienlijk. De respondenten maakten regelmatig melding van lagere orderaantallen uit belangrijke markten zoals de VS.
De zwakkere klantvraag had aan het eind van het tweede kwartaal ook gevolgen voor de productie bij de Nederlandse industriële bedrijven. De productieomvang was voor de vierde achtereenvolgende maand kleiner en deze afname was aanzienlijk.
De aanhoudende dalingen van de productieomvang en het aantal ontvangen nieuwe orders leidden in juni tot kleinere personeelsbestanden in de Nederlandse productiesector. Deze afname was de eerste sinds oktober 2020, maar bleef gering. De panelleden schreven de daling toe aan een combinatie van vrijwillig vertrekkende personeelsleden en een vermindering van het aantal tijdelijke medewerkers.
Ondanks de daling van de werkgelegenheid, was er in juni opnieuw sprake van overcapaciteit in de productiesector. De hoeveelheid onvoltooid of nog niet uitgevoerd werk nam voor de vijfde maand op rij af en deze afname was de grootste ooit sinds deze vraag in oktober 2002 voor het eerst werd gesteld. De panelleden gaven aan dat de kleinere achterstanden vooral het gevolg waren van het lagere aantal nieuwe orders.
De vraaguitval zorgde ervoor dat de bedrijven hun inkoopactiviteiten terugschroefden en hun voorraadniveaus naar beneden bijstelden. De hoeveelheid ingekocht materiaal daalde in juni fors en de materiaalvoorraad was voor de vijfde maand op rij kleiner. De voorraad gereed product daalde voor de negende achtereenvolgende maand en in aanzienlijke mate.
Aan de aanbodzijde blijkt uit de laatste gegevens dat de druk op de capaciteit wederom afnam met een zesde verbetering van de prestatie van leveranciers en deze verbetering was bovendien aanzienlijk. De panelleden schreven de kortere levertijden vaak toe aan de zwakke vraag en de daaropvolgende verbetering van de beschikbaarheid van materialen.
De zwakke vraag leidde ook in juni tot een verdere daling van de kostendruk. De daling van inkoopprijzen was een van de grootste ooit en er was opnieuw sprake van een daling van de verkoopprijzen. De respondenten gaven aan dat de belangrijkste redenen voor de kostendalingen de lagere grondstof- en energieprijzen waren.
Tot slot was het optimisme in juni bij de Nederlandse productiebedrijven over het komende jaar opnieuw minder groot. De stemming was nog steeds positief, maar het bedrijfsvertrouwen was het laagst sinds november vorig jaar. Toch maakten de respondenten melding van diverse groeikansen voor het komende jaar, waaronder de hoop op een herstel van de klantvraag, capaciteitsinvesteringen en de ontwikkeling van nieuwe producten.
Orderportefeuilles gedaald in hoogste tempo sinds kredietcrisis
Albert Jan Swart, sectoreconoom industrie bij ABN AMRO: ‘De Nevi Inkoopmanagersindex voor de Nederlandse industrie is verder gedaald, van 44.2 in mei naar 43.8 in juni. De vraag is nog steeds zeer zwak. Het aantal nieuwe orders is in hoog tempo verder gedaald. De orderportefeuilles slonken zelfs in het hoogste tempo sinds 2009, tijdens de kredietcrisis.’
‘De mondiale economie lijkt vaart te hebben verloren door de hoge inflatie en stijgende rente. Vorig jaar verzwakte de vraag al doordat ondernemingen begonnen overtollige voorraden af te bouwen. Dit is een tijdelijk fenomeen, maar het zogenoemde ‘bullwhip-’ of ‘zweepslag-effect’ is abnormaal sterk doordat tijdens de pandemie grote voorraden waren ontstaan en tegelijkertijd de rente snel begon te stijgen.’
‘De hogere rente heeft duidelijk vat gekregen op de investeringen. De vraag naar bouwmaterialen is snel aan het dalen door een afname van het aantal nieuwbouwprojecten. Ook de vraag naar machines en apparaten is zwak. De combinatie van hogere materiaalkosten, de gestegen rente en lage economische groei heeft investeren veel minder aantrekkelijk gemaakt. Vooral de vraag naar energie-intensieve materialen is mager doordat afnemers worstelen met de hogere prijzen en Nederlandse fabrieken meer last hebben van concurrenten uit andere werelddelen. Ook de Duitse industrie heeft het lastig, zoals blijkt uit de voorlopige inkoopmanagersindex voor de Duitse industrie, die in juni verder verslechterde. Duitsland is de belangrijkste afzetmarkt voor Nederlandse industriële bedrijven.”De hogere rente heeft duidelijk vat gekregen op de investeringen. De vraag naar bouwmaterialen is snel aan het dalen door een afname van het aantal nieuwbouwprojecten. Ook de vraag naar machines en apparaten is zwak. De combinatie van hogere materiaalkosten, de gestegen rente en lage economische groei heeft investeren veel minder aantrekkelijk gemaakt. Vooral de vraag naar energie-intensieve materialen is mager doordat afnemers worstelen met de hogere prijzen en Nederlandse fabrieken meer last hebben van concurrenten uit andere werelddelen. Ook de Duitse industrie heeft het lastig, zoals blijkt uit de voorlopige inkoopmanagersindex voor de Duitse industrie, die in juni verder verslechterde. Duitsland is de belangrijkste afzetmarkt voor Nederlandse industriële bedrijven.’
‘Hoewel veel ondernemingen in sommige industriële branches nog over grote orderboeken beschikken, zoals de machine-industrie en de vrachtwagenindustrie, zijn ondernemingen nog steeds hun productie aan het verlagen, vermoedelijk omdat het aantal nieuwe orders snel afneemt. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is de industriële productie in april met 3 procent gedaald. Uit voorlopige cijfers blijkt dat vooral de machine-industrie de productie beperkte. Helaas wijst de Nevi Inkoopmanagersindex voor de Nederlandse industrie erop dat de neergang voorlopig nog niet voorbij is.’